Terwijl ik deze woorden schrijf ligt hij weliswaar nog niet op de mat, maar is PostNL onderweg met het pakketje. De eerste proef van het manuscript, op papier om het makkelijker te kunnen proeflezen. En opeens wordt het serieus…
“170x240mm, 218 pagina's in zw/w, dubbelzijdig geprint op 90 grams roman (creme) papier, omslag op 295 grams eco vezel (beige) papier, garenloos inbinden aan lange zijde, bindrug onbedrukt (blanco), document controle standaard”
Dat is niet niks, 54.000 woorden. Meer dan 200 bladzijden. Ondertussen wordt er nog wel wat geschaafd, maar het manuscript staat.
Als dank voor het tot hier verderlezen, nog een klein stukje uit het boek-in-wording:
Uit het hoofdstuk: 2000 / The Great Reset
Als kind groeide ik op als atheïst. Niet dat mijn ouders hardvochtige antireligieuzen waren – we gingen op jonge leeftijd zelfs af en toe naar de kerk – maar rond mijn achtste had ik de conclusie wel getrokken dat God niet veel meer was dan Sinterklaas; een leuk verhaaltje voor kinderen, maar ook niet meer dan dat.
[…] Deze mensen geloven dit omdat het een mooi verhaal is.
Maar mij niet gezien. Ik was daar veel te rationeel voor. Mijn argumentatie tegen godsgeloof had ik goed op orde dus ik had er niet zoveel boodschap aan. Er was alleen een ding dat me dwars zat; er is een minuscule kans dat zij allemaal gelijk hebben, en dat ík misleid was. En laten we wel wezen; als je jezelf scepticus noemt, moet je ook sceptisch zijn op je eigen scepsis. Dus ik had een goed idee:
Ik ging God uitdagen.
Want waarom ook niet? Hij (zij, het, whatever) bestaat toch niet dus daar kon ik me geen buil aan vallen, wel? En als mensen dan zeggen, zoals mensen doen, dat je het gewoon een keer moet proberen kan ik zeggen dat ik dat heb gedaan. Als je wil weten of de buren buren thuis zijn, moet je niet op je eigen deur gaan kloppen. Dus besloot ik tijdens het gezamenlijke gebed te kloppen op de deur van het lege, kille universum.